Anderhalve week geleden zong de aanstormende zangeres Charlie Dée zich voor een klein publiek bij Plato in de Vrouwensteeg de longen uit haar lijf. Mooi is dat, muziek die met passie wordt gebracht! Ook straatmuzikanten weten soms te raken, zoals Tjebbe, die vrijwel elke zaterdag op de Haarlemmerstraat met vuur zijn liedjes zingt. Om mooie muziek te kunnen horen heb je dus helemaal geen Stadsgehoorzaal nodig, maar daarover in een volgende column meer…
Nee, dan het draaiorgel, waarvan Leiden er talloze telt. Lawaai op wielen, dat is het. Helse herrie die heel lui met behulp van een tuffend 2-tactmotortje tot stand komt. Moet je iemand die met inhalige blik en a-ritmisch met een koperen bakje rammelt belonen voor het gebulder dat zijn steevast hinderlijk geparkeerde pierement produceert? Als het offer voor een functionerende multiculturele samenleving zou zijn dat wij, autochtonen, onze draaiorgels moesten inleveren, dan zou ik zeggen: deal!
Of heb ik iets gemist en is die deal al beklonken? Sindskort lijken de Leidse draaiorgels namelijk verdrongen door een legertje individueel opererende, oostblokkerige muzikantjes met bordeauxrode accordeonnetjes. Ze kijken stuk voor stuk even treurig, als de huilende zigeunertjes op van die kitscherige schilderijtjes. Dat ze erbarmelijk spelen, dat is nog tot daaraan toe: met slechte muzikanten kun je de Leidse grachten dempen (vraag maar aan Stanley met z’n sax). Nee, als inspiratie- en vreugdeloos gepiel louter dient als slap excuus voor ordinair gebedel, dan kan muziek ook héél erg lelijk zijn.