Ze waren er blijkbaar niet erg gerust op. Of-ie nog kwam. Ik hield me van de domme. Ze kregen m’n columns toch altijd op tijd? Ja, nee, dat was het probleem ook niet, maar… Ik zegde toe dat ik ook de volgende column weer bijtijds zou inleveren. Vonden ze fijn. Kon die dan misschien gaan over – nou ja, dat begreep ik wel, toch?
Al weken zit de krant erop te azen: een column over de cultuurtempel aan de Breestraat. Steeds als ik in mijn wekelijkse bijdrage over de zaal repte – u heeft het vast gezien – voegde een nijvere redacteur daar ‘waarover een volgende keer meer’ aan toe. Vooralsnog vruchteloos, want ik heb helemaal geen haast met een column over de Stadsgehoorzaal (waarover een volgende keer meer), zeker niet zolang u en ik belangrijker zaken te bespreken hebben. De opmars van die minderjarige Roemeense accordeonistjes bijvoorbeeld, die zich na een eerdere column direct in de warme belangstelling van de gemeenteraad mochten verheugen.
Weet u wat het is? Ik héb niets met die zaal. Ik vind de sfeer er niet prettig, ik vind de programmering kleurloos, ik vind de akoestiek er erbarmelijk en ik walg van de ambtenarenmentaliteit van sommige medewerkers, die na een voorstelling iedereen, artiesten incluis, het liefst nog tijdens het slotapplaus de deur uit bonjouren. Hoewel Leiden veel te weinig podia telt, mís ik de Stadsgehoorzaal (waarover een volgende keer meer) momenteel niet eens. Ben ík dan de aangewezen persoon om te schrijven over die dure en langdurige renovatie ervan? Ja, zegt de krant. Oké, een volgende keer dan, misschien…