Wat zou er gebeuren als we volgende week op weg naar de Reveille op het Stadhuisplein al merken dat we onze jassen net zo goed thuis hadden kunnen laten? Als tijdens de feestelijke optocht de majorettes bij bosjes onderuit gaan omdat ze worden bevangen door de hitte? Als de bledderdrooghouders als parasols gaan fungeren? Als de tappunten in de stad al aan het begin van de avond nee moeten verkopen omdat het bier op is? Als, met andere woorden, het tijdens de viering van Leidens Ontzet een graadje of 26 zou worden…
Natuurlijk, we zouden ervan genieten met z’n allen. Maar het zou toch ook overduidelijk aantonen dat Moeder Natuur danig in de war is en dat Al Gore wel een punt had met zijn klimatologische onheilstijding. Met alle bekenden die we tijdens ons traditionele 3-oktoberrondje door de stad zouden tegenkomen, zouden we een zelfde gesprekje voeren: ‘Lekker hè?’ – ‘Ja, dat wel, maar dit is toch niet normaal meer?’ Want het is inmiddels welhaast een Al-Gore-itme geworden: als het mooi weer is op momenten dat we dat eigenlijk niet verwachten, dan moet er bijna wel iets aan de hand zijn.
Dat het milieu het zwaar heeft, zal zeker ik niet betwisten. Maar als volgende week de zon schijnt, is er voorhands geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn. Drink dus met een gerust hart nog een extra biertje (dat hoef je een Leidenaar op 3 oktober geen twee keer te zeggen) en maak er een mooie dag van. Waarom? Omdat het kwik ook op 3 oktober 1908 tot 26 graden steeg. En toen was er werkelijk niemand die daar vraagtekens bij plaatste. Prrroost!