Het doen en laten van de gemeente Leiden is voor een eenvoudig burger soms maar lastig te volgen. De ene keer ligt dat aan de ondoorgrondelijke wegen die de lokale overheid zo nu en dan bewandelt, de andere keer simpelweg aan het IQ van de burger in kwestie. Als bijvoorbeeld blijkt dat de gemeente wekelijks bijna 500 euro betaalt voor de huur van een twintigtal roestige palen tegen over het station, dan snap ik dat niet. Maar ligt dat aan mij? Het schaamscherm had de gemeente al zo’n 180.000 euro gekost. Wilde men dit bedrag in kleine stapjes soms alsnog naar een ronde twee euroton tillen, zodat boekhouder Keur er telraamtechnisch wat beter mee uit de voeten kon?
De grote doeken die tot vlak voor Rembrandts 401ste verjaardag de stad sierden, zijn door de gemeente op Speurders gezet. Stadsgenoten die serieus dachten dat er échte doeken van Rembrandt geveild zouden worden, spraken er voor hun beurt schande van. Schort er dan iets aan je mond-hersenverhouding, of niet? Gelukkig snappen u en ik wel hoe het zit, al was het maar omdat wíj weten dat Leiden helemaal geen werk van Rembrandt bezit.
VVD-raadslid en voormalig fractieleider Arend-Jan Sleijster sprak niet zo heel lang geleden nog de hoop uit dat de Lakenhal ooit één echte Rembrandt zou kunnen aanschaffen. Diezelfde Sleijster wordt nu her en der getipt als kanditaat-wethouder voor het nieuwe college. Zou iemand die anderhalve maand geleden om gezondheidsredenen opstapte als fractieleider nu dan wel fit genoeg zijn om de post van wethouder te bekleden? Kijk, zoiets snap ik dan weer niet.