Afgezien van een stage van drie maanden bij een literair uitgeverijtjeshuis in Amsterdam, heb ik mijn hele leven in Leiden gewoond en gewerkt. Van de kleuterschool tot en met de universiteit was de Sleutelstad mijn stad, en ook voor mijn daily job hoefde ik die stad nauwelijks uit. Tot vorige week, want inmiddels ga ik vreemd: vier dagen per week verlaat ik nu ’s ochtends de stad en wandel ik via de Groene Maredijk en de Leidse Hout naar Oegstgeest, waar mijn bureau intussen een nieuw plekje heeft gekregen.
Het voelt best vreemd om opeens een andere route te bewandelen, eentje die níét dwars door de Leidse binnenstad gaat. Stadsmens als ik ben heb ik al vogels gezien die ik nog maar zelden eerder zag en geluiden gehoord waarvan ik geen idee heb welke vogel ze in vredesnaam voortbrengt. Wist u trouwens dat het in Oegstgeest de gewoonte is elkaar te groeten op straat – ook als je elkaar helemaal niet kent?
De Leidse Hout, doordeweeks een rustig stukje Leiden waar dan vooral Leidse en Oegstgeester hondenbezitters elkaar ontmoeten, werd rond 1930 met rijkssubsidie aangelegd als werkgelegenheidsproject. Wat een verbluffend goed idee was dat! Nu, tachtig jaar later, staan er ten gevolge van de recessie opnieuw banen op de tocht. Misschien is het geen slecht plan om in onze stad nu vast na te denken over mogelijke klussen die bij wijze van werkgelegenheidsproject dan eindelijk eens geklaard kunnen worden. Toen ik aan het einde van een werkdag weer terug naar mijn eigen Leiden liep, lag er zo al een voor het oprapen, want van de drainage in de Leidse Hout deugt weinig: na wat regen staan niet alleen de grasvelden, maar ook de paden er blank. Wat mij betreft mogen de schoppen daar dus de grond in. Als ik onverhoopt mijn baan of deze column mocht verliezen, dan kom ik helpen.