De Stadsgehoorzaal is niet langer de naam van het gebouw aan de Breestraat, maar alleen nog van de grote zaal, die nu samen met de Aalmarktzaal en de Waag het Stedelijk Concertgebouw Leiden vormt. Drie jaar lang heeft het gebouw als ’s werelds meest exorbitante kassahokje gefungeerd, waar slechts kaartjes werden verkocht voor een handjevol voorstellingen in de Waag. Drie jaar lang ook heeft directrice Petra Unger kunnen werken aan de programmering voor het langverwachte openingsseizoen.
Maar het programma voor 2009/2010 wekt helaas de indruk een regelrechte kopie van het laatste programma van vóór de jarenlange sluiting te zijn. Los daarvan is het echter vooral de kwantiteit die teleurstelt: de seizoensbrochure telt welgeteld 91 voorstellingen. Dat is vergelijkbaar met wat het met sluiting bedreigde LAK-theater jaarlijks op één podium ten tonele voert. De Leidse Schouwburg programmeert, eveneens met maar één zaal, meer dan 250 voorstellingen per seizoen. Gemiddeld is er met 91 voorstellingen op jaarbasis in elk van de drie SCL-zalen dus niet vaker dan eens in de twee weken iets te beleven. Omdat bovendien op slechts tien avonden op meer dan één podium tegelijk wordt gezongen, gedanst of gemusiceerd, vraag ik me af of die Aalmarktzaal überhaupt wel nodig was en of men niet had kunnen volstaan met een akoestisch verantwoord schuifwandje, dat in de grote zaal bij geringere belangstelling voor de nodige intimiteit had kunnen zorgen. Met de uitgespaarde miljoenen had het LAK-theater nog minstens 25 jaar vooruit gekund.
Nog voor het doek in september voor de eerste keer wordt opgehaald, roep ik dus nu alvast ‘Boe!’. En voor wie vindt dat de vertrekkende directrice meer verdient, voeg ik daar desgevraagd graag nog wat aanmatigend geklap en een striemend fluitconcert aan toe.