Twee maanden geleden sprak ik op deze plek mijn verbijstering uit over het Stedelijk Concertgebouw Leiden, en dan met name over de in mijn ogen wel erg karige programmering voor het langverwachte openingsseizoen. Want nee, 90 voorstellingen op 3 podia in 1 jaar, dat is in mijn ogen niet veel. Veel lezers waren dat met mij eens, maar een enkeling vond dat ik niet moest zeuren en dat ik blij moest zijn dat er eindelijk eens een project in Leiden werd voltooid. Ik besloot mijn cynisme voor me te houden maar inmiddels blijkt de werkelijkheid weer eens schrijnender dan de reactie die ik toen in gedachten had.
Ik zou inderdaad blij zijn als dit nachtmerrieproject na al die jaren eindelijk eens een keer werd voltooid, maar met het bankroet van hoofdaannemer Hillen&Roosen is het eind van dit gebed voorlopig nog niet in zicht. Scheidend directrice Petra Unger neemt dus afscheid van een bouwput, de gemeente Leiden gaat met haar garantstelling voor miljoenen het schip in en er gaan nog maanden overheen voor wij, Leidenaren, van die nauwelijks anderhalve voorstelling per week kunnen gaan genieten. Het doel van de gemeente is vooralsnog te zorgen dat ‘het werk op de bouwplaats doorgaat’. Over een opleveringstermijn hoor ik al helemaal niemand meer.
Om deze column toch nog positief te eindigen sta ik dan maar even stil bij de voormalige bouwput achter het station. Dáár is inmiddels een fraaie fietsenkelder geopend die gratis plaats biedt aan zo’n 2200 rijwielen. Tot zover het goede nieuws, want bij personeel van De Zijl Bedrijven, dat een oogje in het zeil houdt, schijnt grote onvrede te bestaan over de opgelegde werktijden, terwijl een medewerker van de belendende stalling van Oldenburger zich tegenover mij beklaagde over oneerlijke concurrentie. Maar míj hoort u niet zeuren.