Al meer dan elf jaar is Bart van Mossel de baas van de bonbonière aan de Oude Vest. Voor zover ik dat als bezoeker kan beoordelen vervult hij die rol met verve. Zelf kom ik er in elk geval graag, en de vele tv-opnamen, premières en dernières in de Leidse Schouwburg bewijzen dat dat ook voor de bespelers van het theater geldt. Met een kaartje koop je hier nog echt een avondje uit, niet in de laatste plaats dankzij het altijd weer uitermate gastvrije personeel.
Van Mossel is tijdens een voorstelling in zijn eigen schouwburg een schouwspel op zich, en na een mooie avond stapt hij glimmend van trots in de foyer rond alsof hij zojuist zélf de sterren van de hemel heeft staan spelen, dansen of zingen. Een liefhebber, kortom. Ik vind het bijna jammer dat hij nu ook de scepter zwaait in de Stadsgehoorzaal, zoals het nogal sfeerloze stedelijke concertgebouw mede dankzij hem sindskort weer gewoon heet. Hou het klein, zegt men in het theater – en wat mij betreft had ook Van Mossel dat gedaan: tot zijn zevenenzestigste (of langer) persoonlijk en betrokken de lakens uitdelen in wat zo onderhand inderdaad zíjn schouwburg is. Nu moet hij zijn aandacht opeens verdelen over twee theaters, die elkaar nog min of meer beconcurreren ook.
Hetzelfde geldt voor Jan Boer: jaren als een vis in het water in Kijkhuis en Trianon, maar nu hij ook Lido/Studio onder zijn hoede heeft plots verantwoordelijk voor het totale Leidse filmaanbod – en net als met de Stadsgehoorzaal heb ik ook met de bioscoop aan de Steenstraat weinig tot niets. Kunnen Van Mossel en Boer hier verandering in brengen? Het zou een prestatie van formaat zijn, maar van mij hadden de twee ook gewoon mogen blijven doen wat ze al jaren meer dan overtuigend deden: de drie fijnste uitgaansgelegenheden van onze stad bestieren.