Ooit werd de skyline van Leiden gedomineerd door een majestueuze, 110 meter hoge kerktoren. Deze toren, die slechts twee meter minder hoog was dan de Utrechtse Domtoren en ‘Coningh der see’ werd genoemd, stortte in 1512 in. Sindsdien gaat de Pieterskerk torenloos door het leven. En toren of niet, sinds de laatste 25 miljoen euro kostende restauratie staat de kerk er mooier bij dan ooit.
Maar schijn bedriegt, want diezelfde dure ingreep heeft ook torenhoge tekorten opgeleverd. De stichting Pieterskerk kampt met een exploitatietekort van 1 miljoen euro. Dat gat zou gedicht kunnen worden met de verkoop van de zogenaamde provenierswoningen aan het Pieterskerkhof, die volgens optimistische berekeningen 1,1 miljoen euro op zou kunnen leveren. Maar los van het simpele feit dat daarmee structurele huurinkomsten verdwijnen, kun je dit lapmiddel maar één keer toepassen. Saillant detail: na de kruitramp van 1807 verkocht de kerk vanuit een zelfde invalshoek de luiken van het orgel om de restauratie van de beschadigde huisjes te kunnen financieren.
Met misplaatste trots meldt men dat – beter laat dan nooit – inmiddels begonnen is met het rekenen van ‘marktconforme tarieven’. En dat werpt zijn vruchten af: de eerste trouwe huurder heeft zijn heil na een even radicale als ridicule huurverhoging van 80 procent al elders gezocht. Tel uit je winst! Blijkbaar gaat de Haagse Grote Kerk, waar het Whiskyfestival dit najaar na zeven Leidse jaren zal neerstrijken, minder marktconform te werk. Nee, het is dat de gemeente het zo’n vaart niet zal laten lopen en dat burgemeester Lenferink ambtshalve voorzitter van de stichting is, maar anders zou het doek voor de Pieterskerk in 2012 weleens kunnen vallen. Precies 500 jaar na het instorten van de toren… Het is bijna té toevallig!