Als je op een luchthaven in Egypte – ik was er vorige maand nog – aanstalten maakt je koffer van de lopende band te pakken, is de kans groot dat iemand je te snel af is. Terwijl hij je bagage naast je neerzet, houdt hij zijn hand op, waarin een euromuntje glinstert: ‘Baksheesh, sir!’ Op het moment dat jij wat kleingeld uit je broekzak opdiept, duwt zijn vriend de rolkoffer al richting de uitgang, en bij de taxi is er een derde vriend die je bagage in de auto tilt. Baksheesh (drinkgeld) is de smeerolie van veel Arabische economieën, maar als toerist word je er soms horendol van.
Toen ik diezelfde koffer na mijn laatste vakantie in Egypte om half drie ’s nachts het Leidse station uit rolde, werd ik aangesproken door een dakloze: of hij mijn losse euro’s mocht hebben. Het zal vast en zeker niet politiek correct zijn (en dat spijt me dan oprecht), maar ik vond het een tamelijk impertinente vraag. Welke Egyptenaar je ook spreekt, ze weten stuk voor stuk dat we in Nederland een ‘allemachtig prachtig’ sociaal stelsel hebben. Toch kun je zo onderhand niet meer door Leiden lopen zonder met ordinair en opdringerig gebedel geconfronteerd te worden. In het voorbijgaan op straat, maar ook bij de ingang van supermarkten, V&D of de bibliotheek is het nagenoeg altijd raak.
In de omgeving van de daklozenopvang laveert nu al jaren een vrouw die doorgaans ’s ochtends al laveloos is en je als het even kan met dubbele tong de huid vol scheldt zodra je heel beleefd aangeeft niet van plan te zijn haar van ‘drinkgeld’ te voorzien. Doe dan tenminste iets voor je geld, denk ik dan. Al is het maar statiegeldflessen inleveren, boodschappen sjouwen of winkelwagens terugbrengen. Want voor louter lamlendigheid, een verongelijkte blik en zelfmedelijden koop je helemaal niets. Bij mij niet althans.