In veel ranglijsten neemt Leiden de plek van kleurloze middenmoter in. Meestal is dat jammer, maar soms is dat wel zo prettig. In de onlangs gepubliceerde AD misdaadmeter over 2010 staat onze stad op de drieënveertigste plaats, waarmee Leiden een relatief veilige gemeente is, waar weliswaar wordt ingebroken en geroofd, maar waar van moord en doodslag geen sprake is. En dat is bijvoorbeeld in Rotterdam met 19 moorden per jaar wel anders!
Als er in Leiden al een moord gepleegd wordt, dan spreekt deze dermate tot te verbeelding, dat de landelijke en zelfs de internationale pers er niet omheen kan. Seriemoordenares Goeie Mie was meer dan een eeuw geleden wereldnieuws, en ook de Leidse Balpenmoord werd twintig jaar geleden breed uitgemeten. En nu is er weer de verjaarde, in maart 1946 gepleegde moord op de ingenieur Felix Guljé, waarvan de dader – de nu 96-jarige, in Rotterdam woonachtige Atie Ridder-Visser – zich begin dit jaar per brief bij burgemeester Lenferink meldde. Zij was het die 65 jaar geleden bij Guljé aanbelde, om toen hij in de deuropening verscheen in koelen bloede de trekker over te halen.
Verzetsheldin of niet, en of het slachtoffer nu wel of niet had geheuld met de Duitsers (dat is namelijk nog maar de vraag): ook volgens de toenmalige wet- en regelgeving was Atie Visser een ordinaire moordenares die in vredestijd voor eigen rechter speelde. Daags na de moord protesteerde het Leidsch Dagblad al krachtig tegen dergelijke ‘Wild-West-methoden’: ‘Het principe van den rechtsstaat waarin wij allen wenschen te leven, verzet zich tegen terreurdaden als deze waarbij het volk het recht in eigen hand meent te mogen nemen. Dergelijke methodes zijn ons Nederlandsche volk onwaardig!’ En daar kan Atie, die haar Verzetskruis mag houden, het wat mij betreft mee doen.