In het Delftse Vermeer Centrum hangen 37 reproducties, op ware grootte, van schilderijen van de in Delft geboren Johannes Vermeer. Waar ik het ophangen van een Vermeer in een voetbalstadion een nogal lugubere actie vind, sluit deze permanente expositie naadloos aan bij wat ik in mijn column ‘Rembranding’ in oktober nog als idee voor onze stad opperde: precies zo’n overzichtstentoonstelling van het werk van ónze schilder, die hoe je het ook wendt of keert nog veel beroemder is dan zijn Delftse tijdgenoot.
Zo’n expositie van reproducties kan natuurlijk altijd nog, maar vorige week werd bekend hoe Leiden zich eind 2018 op de kaart zal zetten als de stad waar Rembrandt het licht zag en de eerste 25 jaar van zijn leven doorbracht. De tegen die tijd verbouwde en heropende Lakenhal zal dan de plek zijn waar een prestigieuze overzichtstentoonstelling van het werk van de jonge Rembrandt wordt ingericht. Geen reproducties, maar het echte werk.
Wat een fantastisch nieuws! In 2006 ging de viering van het 400ste geboortejaar van Rembrandt in onze stad nog een beetje als een nachtkaars uit, maar in de aanloop naar 2019, zijn 350ste sterfjaar, komt de verloren molenaarszoon weer thuis en zal veel werk dat hij signeerde met RHL (Rembrandt Harmensz. Leydensis) in zijn en onze stad te bewonderen zijn. In de Lakenhal dus, die – toeval of niet – in 1642 (het jaar waarin Van Rijn in Amsterdam zijn allerberoemdste schilderij voltooide) in gebruik werd genomen. Als Rembrandt dit gebouw in zijn toenmalige industriële functie al heeft gekend, zal hij niet hebben kunnen vermoeden dat zijn vroegste werk juist daar een tijdelijke plek krijgt. Over tweeënhalf jaar is het zover. Nu nog bedenken hoe we de aandacht voor Leiden als dé stad van Rembrandt na 2019 voor eens en voor altijd kunnen vasthouden.