‘Rotterdam is niet te filmen, Rotterdam is vééls te écht,’ dichtte ras-Rotterdammer Jules Deelder over de stad waarvoor ik sinds een paar maanden drie dagen per week ’s ochtends mijn minstens zo echte Leiden verlaat. Vanuit ‘Rotown’, de enige metropool van Nederland, is het in het overzichtelijke en compacte Leiden elke werkdag ook weer heerlijk thuiskomen. Want anders dan in die moderne grootstad aan de Maas is alles in ons historische stadje aan de Rijn uitstekend te belopen en te behappen.
Het prima filmaanbod bijvoorbeeld, al dreigde ik tijdens de twaalfde editie van het Leids Internationaal Film Festival vorige week toch wel even kopje onder te gaan. Maar liefst 15 films zag ik, en vergeleken met mijn vrouw – die er vrij voor nam en er 21 bekeek – is zelfs dat nog aan de bescheiden kant. Buiten het LIFF om is het met twee zalen in het Kijkhuis, drie in het Trianon en vijf in het Lido allemaal heel goed te doen. Maar daar dreigt verandering in te komen.
Binnen een paar jaar opent in het cultuurkwartier aan de Lammermarkt het nieuwe Kijkhuis, met vijf in plaats van twee filmzalen. Daarnaast zijn er vergevorderde plannen voor een heuse ‘megabioscoop’ in het stationsgebied, met maar liefst acht zalen. In al die plannenmakerij blijven Trianon en Lido ook nog eens gewoon bestaan, en daarmee gaat Leiden dus van 10 zalen nu naar – telt u mee? – 21 zalen in pak hem beet 2020. Meer dan een verdubbeling dus, met een filmaanbod dat logischerwijs eveneens meer dan twee keer zo groot zal uitpakken. Ik ga niet zeggen dat dit te veel van het goede of niet te filmen zou zijn, want het vooruitzicht wekelijks kopje onder te kunnen gaan in het filmaanbod van een bruisende culturele stad klinkt wel heel erg aanlokkelijk. Helemaal als die stad ons enige echte eigen Leiden is!